Letselschade Richtlijn Studievertraging bestudeerd door Sandra Vlasveld, expert personenschade & aansprakelijkheid bij To The Point Expertise
Aan het begin van elk jaar ontvangen we alle berichten met de vaststelling van de nieuwe normen die vanuit de Letselschaderaad worden geadviseerd om aan te houden bij de schaderegeling. Zo ook in 2016. To The Point Expertise onderschrijft de GBL en GOMA, en we zijn ervan overtuigd dat normering aan de hand van de Letselschade Richtlijnen zorgen voor een vlotte en pragmatische schaderegeling. Maar soms moet je de achtergronden eens goed bestuderen, zoals nu bij de Letselschade Richtlijn Studievertraging.
We kijken altijd even snel of er grote wijzigingen zijn, wat dit jaar niet het geval was. Alleen de normen voor studievertraging zijn aangepast. Met de grote onrust op de arbeidsmarkt in het achterhoofd begin ik mij dan af te vragen welke aspecten van schade door studievertraging zijn opgenomen. Een daling in de normbedragen is immers niet opgetreden, ook al stegen de werkloosheidcijfers onder pas-afgestudeerden gestaag. De vraag is of bij de bepaling van de hoogte van de schade rekening moet worden gehouden met die kans op werk als instromer op de arbeidsmarkt.
De website van de Letselschaderaad is dan weer snel gevonden. Daar staat:
“5. De jaarvergoeding is naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld, rekening houdend met jurisprudentie en gangbare praktijk ter zake. Voor jeugdig laaggeschoolden is aansluiting gezocht bij het minimumloon. Voor studenten met een vwo/hbo-opleiding is aansluiting gezocht bij het modale inkomen. Jaarlijks wordt op basis van het loonindexcijfer van het CBS bekeken in hoeverre aanpassing van het normbedrag noodzakelijk is.
6. Specifieke talenten en carrièremogelijkheden zijn hier buiten beschouwing gelaten c.q. lenen zich niet voor normering. “ En “De berekeningen van de bovengenoemde rubrieken zijn mede tot stand gekomen na uitvoerig doorrekenen door een extern bureau, op basis van de meeste recente CBS-gegevens en cao’s.”.
De Richtlijn gaat dus in eerste instantie uit van gemiddelde schoolverlaters en afgestudeerden die van studie naar werk gaan. De vraag is uiteraard of bij deze gemiddelden ook rekening is gehouden met de werkloosheidpercentages. Zo is bekend dat afgestudeerden (MBO en HBO) in de technische beroepen 85% kans hebben op het direct vinden van een baan, waarbij MBO-verlaters op 72% uitkwamen en HBO-verlaters rond de 90%.
Bron: www.onderwijsincijfers.nl
Voor onderwijsassistenten is dat echter minder dan 20 % en in sommige regio’s bijna nihil (www.s-bb.nl/feiten-en-cijfers/kans-op-werk). Piloten kennen een zelfde probleem. Voor HBO-ers zijn er cijfers uit 2013: “Afgestudeerden van opleidingen als social work, hbo-rechten, creatieve therapie, muziek en dans, toneel en van de kunstacademie hebben slechte arbeidsmarktperspectieven.” En dat geldt al lang voor universitaire alfa’s, aldus Elsevier (2013) in: ”Kansen op de arbeid”. De technische beroepen scoren ook hier hoog.
Op de basisschool is elke inschatting van het toekomstig studieniveau nog volledig abstract. De echte vragen komen pas op bij de laatste opleiding vóór het betreden van de arbeidsmarkt. De bedragen van de Richtlijn worden dan aanzienlijk hoger, maar de kansen op werk kunnen dan reëler worden ingeschat.
Ik veronderstel dat de richtlijn rekening houdt met gemiddelden. Bij een opleiding met weinig kansen op de arbeidsmarkt moet men zich dus sterk afvragen of de richtlijn nog wel voldoende uitkomst biedt. Bij een opleiding met grote baanzekerheid en goede startsalarissen kan men dezelfde twijfels hebben.
Bij slechte kansen zou men als correctie het normbedrag kunnen nemen voor een lagere opleidingsvorm als compensatie voor bijvoorbeeld uitzendwerk. Ook is denkbaar dat een percentage van de concrete kans op werk wordt genomen. Bij sterke twijfel aan de kansen op betaald werk op niveau is een klein onderzoek naar deze kansen dus al snel de moeite waard. Voor de bovenkant van de markt kan naar de geldende cao-lonen in de relevante schalen worden gekeken.
Bij causale studievertraging moeten partijen het nu eerst eens worden over de vraag óf en hoe er schade ontstaat, voordat de Richtlijn erbij wordt gehaald. Met de moeilijke arbeidsmarkt in deze tijd zijn de normbedragen immers gemiddeld minder dan in de rijke jaren aan het begin van deze eeuw. Bedenk daarbij dat de schade door studievertraging altijd al minder of nihil is wanneer iemand een vast inkomen heeft naast de studie. De vertraging levert dan misschien wel een later diploma op, maar het doorlopende inkomen zorgt ervoor dat de schade niet of maar beperkt optreedt.
Ik vertrouw er op dat bij de bepaling van de normbedragen rekening is gehouden met de data die het CBS in brede zin heeft gebruikt (inclusief werkloosheidcijfers). Alleen bij studies met een zeer lage of zeer hoge kans op toetreding tot de arbeidsmarkt lijkt het me verstandig om tot een concrete benadering te komen, maar er verder op te vertrouwen dat de richtlijn soelaas biedt.
Dus ik adviseer de Letselschade Richtlijn Studievertraging te volgen, behalve in die uitzonderlijke gevallen waar de kans op werk ver boven of ver onder de norm ligt.