In het verlengde van het vorige artikel over affectieschade, waarbij ik onherroepelijk met shockschade
“in aanraking” kwam, heb ik me voor een nieuw artikel verder in shockschade verdiept.
Allereerst de vaststelling dat shockschade iets anders is dan affectieschade. Met betrekking tot shockschade heeft de Hoge Raad (HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240) strikte criteria geformuleerd aan de hand waarvan dient te worden beoordeeld of er sprake is van shockschade en of vergoeding van de aangenomen schade kan worden toegekend.
Shockschade
We spreken van shockschade wanneer er sprake is van waarneming van een ernstig ongeval of directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. De confrontatie kan overigens ook kort na de gebeurtenis plaatsvinden. Tevens heeft de Hoge Raad bepaald dat de waarneming of confrontatie moet hebben geleid tot een hevige emotionele shock, er sprake moet zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en er een nauwe en/of affectieve band met het slachtoffer moet bestaan. In feite kan dus worden gesteld dat er in het geval van shockschade niet alleen bij het slachtoffer, maar ook bij de geconfronteerde sprake van letsel is; namelijk psychisch letsel. Shockschade omvat dus iets anders dan affectieschade.
Taxibusarrest
Een bekend arrest over het toekennen van shockschade is het Taxibusarrest. Een vijfjarig dochtertje wordt, terwijl zij op het woonerf fietst, door een achteruitrijdende taxibus aangereden. De taxibus is over het hoofdje van het meisje gereden. Toen de moeder naar buiten rende, zag zij haar dochtertje levenloos op de grond liggen. Dit ernstige ongeval en de schokkende wijze waarop de moeder met het letsel en het levenloze lichaam van haar dochtertje werd geconfronteerd, heeft ertoe geleid dat de moeder ernstig psychisch letsel heeft opgelopen. Door het voorval lijdt de moeder schade en vordert zij vergoeding van haar materiële en immateriële schade.
De chauffeur heeft niet onrechtmatig jegens moeder gehandeld. Om die reden bedacht het Hof een constructie om de schade van moeder toch voor vergoeding in aanmerking te kunnen laten komen. Deze constructie is door de Hoge Raad overgenomen, waardoor de geleden schade van moeder op basis van shockschade kon worden vergoed.
Recente jurisprudentie over shockschade
Onlangs heeft de Rechtbank Midden-Nederland (28 maart 2018) een interessante uitspraak over shockschade gedaan. Deze uitspraak maakt duidelijk welke criteria bij de bepaling van shockschade moeten worden aangehouden. Op basis daarvan wordt in deze kwestie de vergoeding van shockschade afgewezen.
In deze zaak stelt eiseres dat zij recht heeft op vergoeding van shockschade omdat zij lijdt aan een PTSS, ontstaan als gevolg van de confrontatie met het levenloze lichaam van haar partner in het mortuarium. Zijn lichaam en gezicht waren bont en blauw en hij had schaaf- en bloedplekken. Daarnaast was zijn schedel provisorisch gehecht. Zij stelt niet voorbereid te zijn op een dergelijke confrontatie.
Eiseres heeft het ongeval niet zien gebeuren, dus dit is niet aan te merken als “een directe confrontatie’’ als bedoeld in het Taxibusarrest. Een dag voordat zij haar overleden partner in het mortuarium zag, heeft zij te horen gekregen dat hij was overleden als gevolg van een val. Er heeft dus enige tijd gezeten tussen het moment waarop zij hoorde dat haar partner was overleden (en de manier waarop) en de confrontatie met het lichaam c.q. letsel. Zoals eerder gesteld, kan shockschade wel worden toegekend bij confrontatie kort na een gebeurtenis, maar dit is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. De ernst van de normschending speelt hierbij een rol. In het geval van bijvoorbeeld een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, dan worden er minder zware eisen gesteld aan het directe confrontatievereiste. Gezien het voorgaande heeft de rechter de eis met betrekking tot shockschade afgewezen.
Vergismoord
Naar aanleiding van het onderzoek op verschillende terechtzittingen heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 mei 2018 vonnis gewezen in de zaak van de zogenoemde vergismoord. Djordy Latumahina (31) werd geliquideerd toen hij samen met zijn vriendin en tweejarige dochtertje in de auto zat in de parkeergarage van hun appartement in Amsterdam. Hij was op slag dood. Zijn vriendin raakte zwaargewond, maar heeft het voorval ternauwernood overleefd. Hun dochtertje is wonder boven wonder ongedeerd gebleven. Na de moordaanslag werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat de moordaanslag een vergissing was.
Moeder en dochtertje vorderen zowel shockschade, als affectieschade. De rechtbank stelt vast dat beiden een PTSS hebben opgelopen, nu dit uit de door hun raadslieden overgelegde stukken voldoende is gebleken.
De rechtbank stelt vast dat moeder de moord op haar partner heeft zien gebeuren en dat zij zich daarvan ook bewust is geworden. Dat pas op een later moment – namelijk toen zij uit haar coma ontwaakte – het besef kwam dat haar partner als gevolg van dit feit was overleden, kan volgens de rechtbank niet los worden gezien van de moordaanslag. Gelet op de omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat de PTSS van moeder een gevolg is geweest van het aanschouwen van de gebeurtenis waardoor haar partner is overleden. Ten aanzien van hun dochtertje staat ook vast dat zij de moordaanslag heeft zien gebeuren en dat zij bovendien direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het misdrijf. Haar ouders werden immers voor haar ogen beschoten, waarna haar vader direct overleed en haar moeder in coma raakte. De vergoeding van shockschade voor moeder en dochtertje wordt door de Rechtbank Amsterdam toegewezen.
De vordering van affectieschade wordt afgewezen. Hoewel het wetsvoorstel is aangenomen, treedt dit pas in werking vanaf 1 januari 2019. De wetgever heeft er expliciet voor gekozen om geen overgangsrecht in de wet op te nemen. Dit houdt in dat tot aan het moment van inwerkingtreding van de betreffende wet geen vordering van affectieschade zal worden toegewezen, omdat een vordering daartoe pas na het moment van inwerkingtreding kan ontstaan.
Door: Milou Smans